Constantinopel: de stad
van Constantijn de Grote
Het was een pakkend beeld. Kromgebogen zat de paus boven
een microfoon en prevelde nauwelijks verstaanbare woorden,
waarop de Grieks-orthodoxe patriarch naast hem plots
enthousiast begon te applaudisseren. 5 Mei 2001: een
historisch moment… In de voetsporen van de apostel Paulus
was de hoogbejaarde paus Johannes-Paulus II naar Athene
gereisd en had er de Grieken vergiffenis gevraagd voor de
vreselijke wandaden die rooms-katholieken hadden bedreven ten
opzichte van hun christelijke broeders en zusters. Bedoeld was
de dubieuze verovering van Constantinopel in 1204, toen het
kruistochtleger - met een aanzienlijke delegatie van edelen en
ridders uit de Nederlanden - in de Grieks-christelijke stad
moordde, verkrachtte, brandde, plunderde en vernietigde…
Daarna kwam er een Latijns keizerrijk tot stand onder leiding
van de graaf van Vlaanderen en Henegouwen, Boudewijn IX.
Westerse edelen zouden er de plak blijven zwaaien tot in 1261
; er ontstond een hertogdom met Athene als hoofdstad en het
vorstendom Achaia zou zelfs tot diep in de veertiende eeuw
stand houden. Maar de verbrokkeling zou fataal blijken te zijn
en de Byzantijnen zouden de klap nooit meer te boven komen. In
1453 werden de resten van het ooit zó machtige Oost-Romeinse
keizerrijk door de Turken veroverd.
Maar ook de verovering van 1204 maakte behoorlijk wat
indruk in het westen. Niet enkel zijn er twee proza-kronieken
van ooggetuigen van bewaard (Villehardouin en Robert de
Clari), ook in wereldkronieken wordt het gebeuren uitvoerig
beschreven (onder meer door Vincentius van Beauvais, ca. 1250
- er is een Bourgondisch handschrift van bewaard met
miniaturen van ca. 1475, waar anachronistisch bombarden worden
afgebeeld - Den Haag, Kon. Bibl., 128 C 1, II, fol. 178 v°).
Voor het publiek van de Roman van Limborch was
Constantinopel - gesticht door de eerste christelijke Romeinse
keizer - een mythische stad. Constant bedreigd door de
heidense wereld, was ze het uitgangspunt voor reizen naar het
Verre en Nabije Oosten (de reis van Willem van Rubroek naar
het Mongolenrijk in het midden van de dertiende eeuw, de Reis
van Jan van Mandeville in 1365). Het was bovendien het
centrum van een keizerrijk dat de traditie van het grote
Romeinse Rijk verderzette. Een betere plaats voor het eindpunt
van de evolutie van de beide Limborch-kinderen was er
niet.
|