De middeleeuwse roman
Vermits het schrijven van langere teksten een tijdrovende
bezigheid was, was een dichter van ridderromans voor zijn
levensonderhoud en de randinfrastructuur voor zijn werk
(schrijfmateriaal, scriptorium, bibliotheek) aangewezen op een
mecenas. Vóór de romantiek in de negentiende eeuw was kunst
in de regel opdrachtkunst; de allerindividueelste expressie
van de allerindividueelste emoties was een middeleeuwse
dichter wezensvreemd. Hij schreef in opdracht van een
gefortuneerde man of vrouw om een geïntendeerd
publiek te vermaken, zeker, maar evenzeer om een bepaalde
ideologie te propageren. Dat komt nog het sterkst tot uiting
in de zogenaamde dedicatieminiaturen, waarin - meestal in het
begin van het werk - wordt getoond hoe de schrijver het boek
aan zijn opdrachtgever overhandigt. Van de Roman van
Limborch is er in 1480, op grond van de Middelnederlandse
tekst, door Johannes van Soest een Middelhoogduitse bewerking
gemaakt: Die Kinder von Limborch. In het Heidelbergse
handschrift ervan zit
vooraan een dedicatieminiatuur: de knielende Johannes schenkt
zijn opdrachtgever, hertog Filips de Oprechte, keurvorst van
de Palts, het resultaat van zijn literaire inspanning. In een
spreukband zie je zijn woorden: "Laborem hunc, dux,
accipe" (hertog, aanvaard dit werk).
Door die andere schrijfomstandigheden, verloopt de
literaire communicatie anders dan dat het geval is voor een
moderne roman. Voor deze laatste geldt dat de zender
(schrijver-uitgever) zijn boek (met de literaire boodschap)
vrij gemakkelijk bij de ontvanger (de lezer) kan brengen. Die
boodschap moet uiteraard worden geïnterpreteerd binnen een
bepaalde culturele (politieke, maatschappelijke) context.
Voor de primaire receptie door het geïntendeerde publiek
van een middeleeuws werk, is de situatie al gecompliceerder.
De zender is meer samengesteld: de opdrachtgever geeft zijn
wensen te kennen, de dichter voert uit, de kopiist vervaardigt
het handschrift, de dichter of een voordrachtkunstenaar voert
op. De boodschap is de mondeling expressief opgevoerde tekst.
De ontvanger is het geïntendeerde publiek, waarvan ook de
opdrachtgever deel uitmaakt. Anders dan in een moderne roman
kent de middeleeuwse dichter zijn publiek, kent hij zijn
literaire bagage, zijn voorkennis. Zonder dit expliciet te
beklemtonen, kan hij daarop inspelen en op die manier subtiel
betekenis tot stand brengen. Zo kan een bondige allusie op
bijv. de Tristanstof zijn liefdesconcept sturen; het publiek
(of althans de meer attente luisteraars) kunnen dit
intertekstuele spel volgen en de door de dichter bedoelde
betekenis volkomen begrijpen. Met de verwijzing naar andere
teksten, die bij het publiek bekend zijn, kan op die manier
een "surplus" aan betekenis ontstaan (zie daarover
verder: Een
vrouwelijke Eneas? Spelen met andere teksten). En vergeten
we het niet: voordrachtkunstenaar (dichter) en publiek zitten
lijfelijk bij elkaar.
De boodschap is in de regel een min of meer boeiend verhaal
dat geschreven is om te verstrooien (om
"dachcortinghe"), maar dat evenzeer een ideologische
(maatschappelijke, religieuze…) stellingname bevat, een
ideaal propageert en idealiter probeert het gedrag van de
luisteraars te beïnvloeden (gedragsoriëntering). In hoofse
ridderromans heeft de boodschap vaak te maken met de hoofse
levenswijze en de liefde.
Lees verder: Hoofsheid… |