Zoektocht naar de zin van
het leven. Over queestes en avonturen
1. Een vertelstrategie zo oud als de
straat…
a. Een oeroud epos
In het album De adellijke ark (1980) van "Suske
en Wiske" lees je over een merkwaardig Zondvloedverhaal,
dat tegelijk van de bijbelse versie verschilt, maar er ook op
gelijkt. De Noach van Studio Vandersteen luistert er naar de
naam Ut Napishtim, het gebeuren speelt zich af in een
Babylonisch kader. Het album gaat inderdaad terug op het
oudste epos uit de wereldliteratuur, het Gilgamesjepos,
dat in zijn vroegste vorm een slordige 4000 jaar oud is.
Gilgamesj is de tirannieke heerser van Uruk, die een grote,
passionele vriendschap opvat voor de natuurmens Enkidu. Samen
trekken ze erop uit en doden de afzichtelijke reus van het
Cederwoud. Gilgamesj haalt zich de toorn van Isjtar, de godin
van de liefde, op de hals door haar avances af te wijzen; ze
stuurt de machtige hemelstier op hem af om het heldenduo te
vermoorden. Het gevaar is groot: de stier briest bij de rivier
en er opent zich een kloof waarin honderd jonge mannen van
Uruk vallen en het leven laten. Enkidu grijpt de stier bij de
horens, maar hij blaast hem zijn kwijl in het gezicht, en
slaat met zijn dikke staart zijn stront omhoog, in het gezicht
van Enkidu die half verblind Gilgamesj te hulp roept. Die komt
aangelopen en stoot zijn zwaard in de stierenek. Isjtar is
woedend en zal Enkidu laten sterven. Het gevecht met de
hemelstier is het hoogtepunt van Gilgamesj's heldencarrière,
het is zijn grootste avontuur. Dit alles wordt afgebeeld op
een Assyrische rolzegel uit de zevende eeuw voor Christus.
Gilgamesj is radeloos over het wegvallen van zijn vriend.
Hij doolt door de steppe, vervuld van angst voor de dood. Hij
besluit een tocht te ondernemen om het geheim van het eeuwige
leven te doorgronden (een dergelijke doelgerichte zoektocht
noemen we een queeste). Hij is te
weten gekomen dat Uta-Napisjtim en zijn vrouw aan de Zondvloed
zijn ontsnapt en de geheimen van leven en dood kennen.
De tocht is vol gevaren en ellende: hij moet over een
torenhoge berg die bewaakt wordt door een vervaarlijke
schorpioenman "wiens aanblik de dood betekent", hij
moet de wateren des doods oversteken, moet leeuwen bekampen.
Zwaar toegetakeld komt hij uiteindelijk bij Uta-Napisjtim.
Deze vertelt hem over de bouw van een ark en de zondvloed. Hij
onderwerpt Gilgamesj aan een proef: hij moet proberen zes
dagen en zeven nachten niet te slapen, de tijd dat de
zondvloed duurde. De held slaagt hier niet in en besluit
ontmoedigd het najagen van onsterfelijkheid op te geven.
Uta-Napisjtim bezorgt hem als troost een verjongingsplant.
Wanneer echter Gilgamesj op zijn terugtocht even uitrust, komt
een slang aangekropen en eet de plant op. De uitwerking is
direct: de slang laat haar oude huid achter. Gilgamesj geeft
zijn zoektocht naar de onsterfelijkheid op. Hij realiseert
zich dat het enige wat de mens aan eeuwigheidswaarde rest, het
werk van diens handen is. In het geval van Gilgamesj zijn dat
de stadsmuren, die hij rond Uruk heeft laten bouwen.
Het is duidelijk dat Gilgamesj via de tocht tot
levensinzicht komt, dat m.a.w. achter de spectaculaire
avonturen een boodschap schuilgaat, die te maken heeft met
existentiële problemen die iedere mens zich stelt: de
betekenis van vriendschap, de vergankelijkheid van het leven,
het diepste wezen van de mens. Het gaat in dit epos dus
duidelijk om meer dan het verhaaltje. Conclusie: een epos is
de literaire ontraadseling van een aantal existentiële vragen
die een bepaalde gemeenschap zich stelt.
b. Ruimtelijk vertellen
Nog een andere conclusie dringt zich op. Inzicht ontstaat
bij de "primitieve" mens niet via diep nadenken,
piekeren, het in gedachten afwegen van mogelijkheden, het
onderzoeken van zijn diepste gevoelens en ideeën. De analyse
van de innerlijkheid van personages (we noemen dat met een
term uit de psychologie: introspectie) en innerlijke groei,
zoals we die in de moderne literatuur aantreffen, zijn vrij
recente begrippen. Toch weet men ook in oudere werken de
innerlijke evolutie van personages te suggereren. Men doet dat
onder meer door ruimtesymboliek, meer bepaald door de diepere
betekenis van de afgelegde weg. Dat vergt enige uitleg.
In de "primitieve" samenleving bestaat de vaste
overtuiging dat men pas tot nieuwe inzichten kan komen als men
zijn veilige thuis, de familiale geborgenheid, de bekende
omgeving, verlaat, als men op weg gaat en bereid is zich te
onderwerpen aan de wisselvalligheden van het onbekende. Het
personage gaat op tocht naar een andere wereld, vaak
onherbergzaam, met andere gebruiken en waarden. Het
"andere" uit deze wereld kan plots en dwingend,
onverwachts en bedreigend, op de mens afkomen. In het Latijn
geeft men dat weer als "quid advenit", waar het
woord "adventure" of "avontuur" van is
afgeleid. In de confrontatie met het "andere", in
het avontuur dus, komt inzicht tot stand. De mens moet immers
op dat andere reageren. In die reactie bespeuren we de stand
van zijn evolutie op dat ogenblik. Door die reactie verandert
de mens en wanneer hij later opnieuw naar huis terugkeert, zal
hij niet meer dezelfde zijn.
In het volgende schema wordt die situatie weergegeven:
[schema toevoegen]
2. Een klassiek procédé in de epiek
De wegstructuur in de literatuur is zo oud als de
literatuur zelf. Het leven is een op-weg-gaan, het onbekende
tegemoet. Het procédé wordt ook in de bijbel gebruikt. In
dit geval betreft het niet een individu, maar een heel volk.
In het bijbelboek Exodus kun je het schema lezen als:
Personage = het volk van Israël
A1 = de vleespotten van Egypte
A.W. = de woestijn
Het andere = Jahweh
Het avontuur is de confrontatie van Mozes met Jahweh op de
berg Sinai. De existentiële inzichten die het volk (via
Mozes) worden duidelijk gemaakt, - niet toevallig in de
woestijn - liggen vervat in de tien geboden: God is enig, niet
te identificeren met natuurelementen of andere
cultusvoorwerpen; Hij is begaan met zijn volk (heeft hen
bevrijd van het Egyptische juk) en zo moeten mensen ook met
elkaar begaan zijn.
De tocht kan ook de vorm aannemen van een zeereis. Bekende
voorbeelden zijn hier de Odyssee van Homeros en het Romeinse
werk dat hierop reageerde, de Aeneis van Vergilius
(zie daarover het terzijde: Een
vrouwelijke Eneas? Spelen met andere teksten).
Een bekend
voorbeeld uit de middeleeuws Nederlandse letterkunde is De
reis van Sint Brandaan (eind twaalfde eeuw). Meer informatie
hierover vindt men op de website: literatuurgeschiedenis.nl.
Brandaan moet, als een nieuwe ongelovige Thomas, leren inzien
dat Gods schepping wonderlijk is en voor de Schepper niets
onmogelijk is. Vertrouwvol geloven, zonder alles met eigen
ogen te hebben gezien, is de boodschap.
De middeleeuwse ridderroman vormt op dit alles geen
uitzondering. Ook hier worden existentiële vragen ontraadseld
via de voorgestelde evolutie van de hoofdpersonages. In de
Arturromans zijn dat meestal vragen rond het hoofse mens en
minnaar zijn. |