Titel



 

Inleiding
Het middeleeuwse boek
De middeleeuwse roman
Hoofsheid…
… en hoofse liefde
Hoofse liefdesromans
Liefde en hartstocht…
Het verhaal
Een meisje op de dool
(Margriete)
Een jongen op weg (Heinric)
Van wildeman tot hoofse
ridder en minnaar (Echites)

Samenvatting

Terzijdes

Lespakket

Colofon



Inleiding | Hoofsheid

HOOFSHEID

In de oudheid en de vroege middeleeuwen gebeurde ongeveer alles binnen de collectiviteit: veel meer gedragingen dan wij ons thans enkel binnen intieme kring of in algeheel isolement kunnen voorstellen, gebeurden toentertijd publiekelijk. Feestmalen waren collectieve schranspartijen, men vrijde onder het oog van slaven of in nauwelijks afgesloten ruimten, naar het toilet gaan was een publiek en zelfs gezellig groepsgebeuren.

Vanaf de twaalfde eeuw begint men meer en meer de nood te voelen om privé-ruimtes in te richten en een gedragscode te ontwikkelen waarbij wrijvingen kunnen worden vermeden in relatief kleine woongehelen waar veel volk samenleeft. Onder invloed van de Oosterse culturen gaan de elites beseffen dat genieten van het "hic et nunc" (het hiernumaals) waarde heeft en gaan ze dan ook meer verfijning, raffinement in het menselijk verkeer nastreven. Bovendien beschouwen mensen zich geleidelijk aan als bijzondere en unieke wezens, met een eigen gevoels- en gedachtewereld. Mensen voelen zich als "individuen", die om met andere individuen harmonisch te kunnen samenleven een patroon van waarden proberen te volgen, gebaseerd op bezonnenheid (rede) en zelfbeheersing (mate). Eigenlijk maken ze hun eigen gedrag afhankelijk van de wensen van de andere: ik zal iets doen, als het u belieft. De formule komt in de een of andere vorm in tal van ridderromans voor en heeft nog niets van een louter conventionele uitdrukking (a.u.b. of s.v.p.). Men is bereid de wet van de sterkste niet te laten gelden en oprecht rekening te houden met de andere. Deze nieuwe idealen rond mens en maatschappij vangt men onder de noemer "hoofsheid" (hovescheit). Hoofsheid is dus het gedrag van de beschaafde mens, die als individu zijn plaats en rol in de samenleving zoekt via een beheerste en verfijnde levenshouding. Hij zal naar het voorbeeld der antieken het ideale gedrag zoeken in het midden tussen twee extremen: "in medio virtus"!

Hoofsheid vindt men in deze tijd ook terug in handboekjes waarin het ideale gedrag werd aangeleerd. In de volkstaal verschijnen ze als vertalingen van het twaalfde-eeuwse Facetus de moribus et vita (Hoofse gedrags- en levensnormen) van een anonieme clericus. In dialoogvorm - een gebruik dat vermoedelijk te maken heeft met het antieke leergesprek - onderwijst een niet nader genoemde meester zijn leerling in gedragsnormen die door redelijkheid, fatsoen en verfijning zijn bepaald. Zoals in zijn Latijnse voorbeeld, weerklinken de voorschriften in het Boec van Seden (begin dertiende eeuw) verrassend concreet. Dit werk is onder meer bewaard in de fel gehavende Enaamse codex (ca. 1280). Ik vertaal enkele voorschriften:

  • Hoogmoedigheid moet men altijd verafschuwen. Wees nederig, en dat met mate. Te veel nederigheid is dwaas.
  • Wees niet te veel in jezelf gekeerd of al te familiair. Ik wil er dit mee zeggen: aan het eerste pleegt men een hekel te hebben, het laatste acht men ongepast.
  • Wie minachtend spreekt over vrouwen, is een onbeschaafde boerenkinkel. We zijn immers allemaal uit vrouwen geboren.
  • Wees verstandig en snel in het begrijpen van wat anderen zeggen. Wees terughoudend in het doorvertellen van wat mensen je hebben toevertrouwd: dan handel je juist.
  • Als je voor iemands deur staat, dan moet je niet onverwachts naar binnen gaan zonder je aanwezigheid kenbaar te maken; dat zou incorrect zijn. Klop, kuch of spreek, dat is mijn raad.

En zo gaat het verder: wees tevreden met wat je hebt; lach niet met het ongeluk van anderen; hoogmoed ligt in het hart, niet in de kleren; vermijd roddel, ontucht en dronkenschap, enzovoort. Met betrekking tot tafelmanieren luidt het: blaas niet in je eten; neem je wijnbeker in het midden vast, niet bij de rand; reik de beker vóór je zelf drinkt aan je tafeldame of aan degene die met jou uit hetzelfde bord eet; als je iets vies in de wijn ziet drijven, is het hoofser het met wijn en al uit te gieten dan te proberen het eruit te blazen; krab onder het eten niet op je hoofd of aan je handen; leun niet met je ellebogen op tafel; zit recht, en nog:

Ene hoefscede makic di cont: Die wile dat spise es in dinen mont, Sone drinc none spuwe, dat es ere; Daetstut oec, het ware onnere! (vs. 119-122).
[= Ik maak je een hoofse gedragsregel bekend: wanneer je eten in je mond hebt, dan gedraag je je als een man van eer als je dan niet drinkt of spuwt. Indien je dat toch doet, zou het schande zijn.]

Sterker dan in het Latijn worden de voorschriften hier opvallend systematisch verbonden met het nieuwe waardencomplex, de hoofsheid. "Vrijwel alle in het Boec van Seden als hoofs aangeduide gedragsregels" - ik citeer uit een zeer stimulerend artikel van Wim Gerritsen - "kunnen worden beschouwd als middelen tot één en hetzelfde doel: de gevoeligheid van de ander te ontzien. Voorkomen moet worden dat individuen op onaangename wijze in contact komen met elkanders privésfeer. De middelen die tot dit doel kunnen leiden, vertonen een grote verscheidenheid, maar zij laten zich in één woord samenvatten: zelfbeheersing. Zelfbeheersing op het fysieke zowel als op het mentale vlak. Fysieke neigingen, in de sfeer van de natuurlijke levensverrichtingen en de bevrediging van lichamelijke behoeften, dienen te worden onderdrukt of afgeschermd, opdat de andere zich niet zou ergeren. Mentale neigingen, zoals de natuurlijke behoefte te imponeren, zich superieur te tonen en bijgevolg de ander te kleineren, dienen te worden onderdrukt of althans gekanaliseerd, zodat de ander in zijn waarde blijft." Wie zelfbeheersing op die manier betracht ("die ghemate es"), is wijs en kan bijgevolg in de geest van het boek hoofs worden genoemd:

Die ghemate es, die es vroet, Want mate es tallen spele ghoet! (vs. 437-438)
[= Diegene die zich beheerst, is wijs, want zelfbeheersing is in alle omstandigheden goed.]

Tussen haakjes: deze idee wordt in Vanden vos Reynaerde geïroniseerd. Als Bruun te horen krijgt dat er honing verscholen zit en Reinaert hem voor deze spijs waarschuwt, reageert de beer als een hoofse man: "Waendi dat ic bem onvroet? / Mate es tallen spele goet" (vs. 671-672).

Maar terug naar het Boec van Seden. Uit het traktaatje blijkt voortdurend opnieuw hoe hoofsheid te maken heeft met controle van eigen drift, impulsiviteit, emotionaliteit en spontaneïteit, hoe door de rede bepaald gedrag - dus: bezonnenheid - wordt aangeprezen, hoe het contact tussen individuen op een verfijnde manier wordt gereguleerd. Dat men hierbij respect moet opbrengen voor de individualiteit van de andere, voor diens privésfeer, wordt mooi geïllustreerd door het attentvol aankondigen van iemands komst voor een kamer met gesloten deur. Het klinkt ons zo vertrouwd in de oren dat we het revolutionair vernieuwende karakter van een dergelijk advies nauwelijks onderkennen. Het is nochtans deze visie op hoofsheid die in tal van volkstalige literaire werken wordt gepropageerd. Dat is héél andere koek dan wat men doorgaans als hoofsheid naar voren schuift. Men heeft het verschijnsel inderdaad al te vaak verengd en gebagatelliseerd tot galanterie, tot hyperromantische gevoelerigheid en betekenisloze, formele hoffelijkheid.

Toch moeten we er ons anderzijds voor hoeden hoofsheid niet in te vullen vanuit al te moderne projecties: middeleeuwers deelden niet onze inzichten met betrekking tot mensenrechten, democratie, sociale gelijkwaardigheid en vrouwenemancipatie. Een sterk hiërarchische gevoeligheid en een uitgesproken magisch (bij)geloof bepalen mede deze voorschriften. Van het eerste is een mooi voorbeeld: het afnemen van zijn hoed, waardoor men zich kleiner maakt (ver-neder-t) in aanwezigheid van hoger geplaatsten.

Een mooi voorbeeld van het tweede is de raad: hoed je voor roodharige mensen! Indien je elders terecht kunt, vermijd dan bij hen te overnachten, want ze zijn vals en bedrieglijk. Het voorschrift heeft alles te maken met de overtuiging dat de conceptie van een roodharige onder duivelse inblazing geschiedde. In het middeleeuwse analogie-denken is het rode haar een gevolg van een verwekking van het kind tijdens de "onreine periode" van de vrouw. Seksueel verkeer tijdens de maandstonden was weliswaar taboe, maar de duivel was in staat om ook op ongelegen momenten de lusten van man en vrouw aan te wakkeren, met als resultaat totaal onbetrouwbare kinderen... En dat rood een diabolische kleur was, vinden we ook al terug in Vanden vos Reynaerde, waar de vos wordt omschreven als "de felle" (dat wil zeggen: onhoofs, schurkachtig) "metten roden baerde" (duivels). Ook Judas wordt overigens heel vaak weergegeven als ros, roodharig, zoals blijkt uit het onderstaande schilderij Het Laatste Avondmaal (1548) van Pieter Pourbus. Het negatieve beeld van de rosharigen is een taai cultuurhistorisch cliché.

Wat is dan, samengevat, een hoofse mens? Hij (of zij!) is iemand die de "mate" betracht, het midden houdt tussen uitersten. Hij probeert spontane irritatie en impulsieve reacties te controleren en onbeheerste emotionaliteit te overstijgen om te komen tot een meer redelijk, bezonnen gedrag. Van deze hoofse deugd van zelfbeheersing kunnen alle andere worden afgeleid: minzaamheid, hulpvaardigheid, vrijgevigheid, edelmoedigheid, nederigheid, verzoeningsgezindheid, enzovoort. De hoofse mens is dus iemand die de andere niet brutaal-dwingend tegemoet treedt, maar respect opbrengt voor de gedachten- en gevoelswereld van die andere. Hij is iemand die zich niet over-moedig en onbesuisd in de strijd werpt, maar het gevecht doorgaans beschouwt als een noodzakelijk kwaad, namelijk wanneer een vergelijk in een gesprek onmogelijk is geworden. Hij is iemand die gekenmerkt wordt door welgemanierdheid, verfijnde omgangsvormen en openheid voor cultuur: hij begroet mensen die hij ontmoet vriendelijk, hij wast zijn handen na het eten, luistert naar minnestrelen, houdt zich onledig met allerlei gezelschapsspelen en, meer fundamenteel, kent aan de vrouw haar onvervangbare plaats toe in de samenleving. En wellicht is het niet overbodig om te beklemtonen dat de literatuur die dit uitdroeg een literatuur was van het ideaal, van de droom - de droom van het ideaalbeeld dat naar het verleden werd geprojecteerd en daar als realiteit werd voorgesteld (de tijd van koning Artur). Maar toch een droom die de ambitie had om de werkelijkheid meer kleur te geven...

Lees verder: … en hoofse liefde

Printvriendelijke versie

 

© 2006 - 2007 K.U. Brussel