Titel



 

Inleiding
Het middeleeuwse boek
De middeleeuwse roman
Hoofsheid…
… en hoofse liefde
Hoofse liefdesromans
Liefde en hartstocht…
Het verhaal
Een meisje op de dool
(Margriete)
Een jongen op weg (Heinric)
Van wildeman tot hoofse
ridder en minnaar (Echites)

Samenvatting

Terzijdes

Lespakket

Colofon



Terzijdes | Literatuur in vele vormen

Literatuur in vele vormen…

Hieronder volgt de ongewijzigde tekst van een lezing gehouden door prof.dr. J. Janssens bij de opening van de Boekenbeurs in Affligem (28 oktober 2000).

1. Doemdenkers voorspellen het einde van het boek…

In sommige intellectuele kringen staat het goed om enig cultuurpessimisme om zich heen te strooien. Met de regelmaat van een klok hoort men daar met een hoog sérieux-gehalte de ondergang van het boek profeteren. Onder druk van het nog toenemende audiovisuele geweld en de explosie van de informatie- en communicatietechnologie zou het boek gedoemd zijn te verdwijnen (zie afbeelding, afkomstig uit de Standaard der Letteren, 7 november 2002).

Televisie en computer zouden de doodgravers zijn van het boek in het algemeen en van literatuur in het bijzonder. De typische geur van oud papier in antiquariaten en bibliotheken, de gezellige drukte op boekenbeurzen, het luie genot van een bad met boek… het worden melancholische herinneringen uit een pré-digitaal tijdperk. In de plaats komen gesofisticeerde beeldschermen, e-commerce en wat weet ik nog voor on-linetoestanden met steeds flitsender communicatiestrategieën.

Maar is zoveel cultuurpessimisme wel verantwoord? Is het boek inderdaad gedoemd te verdwijnen en zullen TV of PC diens rol overnemen? Het voordeel van enig historisch inzicht is de wetenschap dat veranderingen niet noodzakelijk onrustwekkend dienen te zijn. Met de relativerende kennis van eeuwen cultuurgeschiedenis beseft men ten volle dat het boek, zoals wij dat thans kennen, een redelijk moderne verschijning is. De mens is tijdens het overgrote deel van zijn bestaan op een andere manier met teksten en literatuur omgegaan.

2. Literatuur vanuit het geheugen

In de grootste periode uit onze geschiedenis, de oudheid, was het boek onbekend. Wat bestond er dan wel? Een levendig, maar mondeling vertelcircuit, waarbij wijsheidsteksten, juridische verordeningen, rituelen, gebeden, maar ook langere verhalen in het geheugen werden opgeslagen en bij tijd en wijle vanuit dat geheugen werden voorgedragen. Teksten werden dus van generatie op generatie doorgegeven, zonder dat er enige schriftelijke fixatie aan te pas kwam. De menselijke hersenen vormden het boek, of beter nog: ze vormden een gigantische gegevensbank, waaruit naar believen kon worden geselecteerd om ofwel heel strikt, letterlijk een juridische of religieuze canontekst te reciteren of om telkens nieuwe literaire producten tijdens een creatieve voordracht te laten ontstaan. Zo functioneerden de Ilias en de Odysseia van Homeros, maar ook de Germaanse heldenverhalen en de Keltische sagen. En geloof maar niet dat dit voor de literatuur een zware beperking was. De mens beschikte toentertijd noodgedwongen over een forse geheugencapaciteit en allerlei geheugentrucjes om een performance tot een goed einde te brengen. De Oud-Indische vertellers konden zomaar uit hun geheugen het Mahabharata-epos voordragen, een slordige 80.000 dubbelverzen lang, en dat was maar één van de vele werken op hun repertoire.

Deze manier van mondeling literaire overlevering, of indien men het algemener en modieuzer wil, van "data transfer", is ook na verschillende golven van verschriftelijking blijven voortbestaan. In de middeleeuwen zijn orale vertelcircuits nog bijzonder actief. Zo is er het relaas bekend van een voordrachtsessie omstreeks 1190 in het Zuid-Westen van het graafschap Vlaanderen ; we zijn er gedetailleerd van op de hoogte dankzij een Latijnse kroniek van Lambertus van Ardres. Op zeker ogenblik moest een ridderlijk gezelschap tijdens noodweer gaan schuilen in de burcht van Ardres. Een zware storm deed het houten gebouw op zijn grondvesten daveren en aanhoudende stortregens hadden de toegangswegen al sinds dagen onbegaanbaar gemaakt. De jonge graaf Arnout van Wijnen zat huiverend rond het haardvuur en zijn verteller Wouter van Clusa begon, om de tijd te doden, te vertellen. Zijn repertoire behelsde verzonnen en ware vertellingen over de geschiedenis van Engeland, verhalen over Gormond en Isembart, over Tristan en Isoude, over Merlijn en Marcolphus. Maar hij was vooral gespecialiseerd in de geschiedenis van de streek en de genealogie van de adellijke families. Zonder boek, zonder enige notitie, stond hij recht en begon hij de geschiedenis van Ardres te vertellen, puur uit zijn hoofd. Ik vertaal :

Terwijl de regen zonder ophouden neer bleef striemen, maar de razernij van de storm enigszins bedaarde (men zou haast zeggen : om mee te kunnen luisteren), en hij, zoals oude mannen dat vaker doen, de vingers van zijn rechterhand door zijn baard liet glijden, begon hij te vertellen…

Dat vertellen gebeurde bijzonder gedetailleerd ; op een bepaald ogenblik citeert de verteller zelfs uit zijn hoofd een lange, ambtelijke overeenkomst… Met de opkomst van het boek - en zeker nu met het toenemend gebruik van de computer - is de mens niet enkel vernuftiger geworden ; hij is ook een aantal vaardigheden, zoals een sterk getraind geheugen, kwijtgespeeld.

De mondelinge overlevering is trouwens een vrij algemeen verschijnsel gebleven tot diep in de twintigste eeuw. Maar omdat we uit de vorige eeuwen geen bandopnames hebben bewaard, moeten we ons doorgaans tevreden stellen met ingewikkelde betogen op grond van indirecte aanwijzingen. Zo is er bijvoorbeeld de vloermozaïek in de twaalfde-eeuwse kerk Santa Maria e San Donato te Murano, een eiland in de lagune van Venetië. Op de grond zien we afbeeldingen van prooivogels, griffioenen, krekels en een knappe scène met twee pauwen die uit een kelk eten. De vloer is via een Latijnse inscriptie gedateerd: september 1141. Op een mozaïek in het begin van de rechter zijbeuk zien we hoe twee energieke hanen een vos hebben gevangen genomen en hoe zij hem, blijkbaar dood, ondersteboven wegdragen. De hanen gaan hierbij arrogant te werk: de ene trapt ostentatief op de vossenstaart, de andere op de muil (zie afbeelding).

Het verhaal van de dode vos, ten grave gedragen door zijn normale prooidieren, is als tekst ten vroegste bekend uit het Oudfranse verhaal Mort et Procession de Renart (Branche XVII van de Roman de Renart), een Reinaertvertelling van omstreeks 1205. Maar deze schriftelijk vastgelegde tekst kan niet de bron zijn voor de mozaïek van 1141. De kunstenaars lieten zich blijkbaar beïnvloeden door verhalen die mondeling circuleerden.

Tot voor kort circuleerden dergelijke verhalen nog vrij intensief op het platteland. Ik herinner me dat ik gefascineerd zat te luisteren naar mijn eigen grootvader, die mij deed griezelen met verhalen van watergeesten als Kludde met zijn ketting, Lange Wapper, de kwade hand en heksenbezweringen. En groot was mijn verbazing toen ik dezelfde en gelijkaardige verhalen aantrof in De wereld van So Moeremans (1941) van Gerard Walschap, die het blijkbaar ook had van horen zeggen, uit een mondeling vertelcircuit dus.

3. Teksten op schrift, maar daarom nog geen boek

Al vroeg moeten wijze mensen binnen een gemeenschap het gevaar van een exclusief mondelinge overlevering hebben aangevoeld. Immers, wanneer er in het overleveringsproces van generatie op generatie door oorlog, natuurrampen of ziekte een schakel ontbrak, waren de teksten onherroepelijk verloren. Al gauw ontstond dus de noodzaak om teksten schriftelijk vast te leggen. Maar dat gebeurde nog altijd niet in wat wij kennen als het boek, te weten een voorwerp dat men kan ter hand nemen, waarin zich teksten bevinden die men al bladerend kan lezen. Nee, de oudste teksten werden toevertrouwd aan tabletjes van klei, waarin men een soort van spijkerschrift grifte om dit daarna te bakken, waardoor de tekst werd gefixeerd. Een verhaal bestond dan uit tientallen, honderden van die kleitabletjes. Zo is bijvoorbeeld het beroemde Gilgamesj-epos bewaard, met een Assyrisch-Babylonisch zondvloedverhaal en een Noach-figuur, die in dit geval Utanapisjtim heet, iets wat blijkbaar ook Willy Vandersteen wist, want hij gebruikt dit personage in zijn stripalbum De adellijke ark (nr. 177).

In dat verband kan ik overigens een merkwaardige ontdekking melden. We kennen sinds vier decennia een dierenverhaal dat teruggaat tot de tweede helft van het tweede millennium vóór Christus in Mesopotamië. De merkwaardige gelijkenis met onze middeleeuwse Reinaert-verhalen is zelfs ronduit mysterieus. Het gaat om dertien fragmenten van kleitabletten die een Akkadisch Verhaal van de vos bevatten, een verhaal waarvan het bestaan wordt bevestigd door de vermelding in een catalogus uit de paleisbibliotheek van Assurbanipal (668-627 vóór Christus). Het colophon op een der tabletten vermeldt trouwens de naam van de schrijver: Nabû-nãdin-ipri, afstammeling van Kudurãnu (zie afbeelding).

Waarover gaat het? Het hoofdpersonage is de sluwe vos, die van allerlei misdaden wordt beschuldigd, voor het goddelijk gerecht wordt gedaagd en zodoende met koning leeuw wordt geconfronteerd. Tijdens de rechtszitting beschuldigt de wolf de vos van misdaden tegen zijn familie; hij eist de doodstraf. De vos weet zich echter aan de straf te onttrekken door de belofte van een offergang naar de tempel van Enlil. Voeg daarbij nog het gegeven dat er sprake is van een gezamenlijke strooptocht van wolf en vos en we krijgen een hallucinante gelijkenis met het middeleeuwse epos uit de dertiende eeuw, Van den vos Reynaerde. We tasten omtrent een mogelijke afhankelijkheid compleet in het duister, maar het is een verrassende vaststelling in de buurt van de Mesopotamische held Gilgamesj en het Zondvloedverhaal een Reinaertachtige vos te zien rondlopen. En, vergeten we het niet: dit Akkadische vossenverhaal is een literair werk op kleitabletten…

Deze gebakken drager van literatuur was echter onhandig: een flink epos moet algauw een karrevracht aan kleitabletten hebben betekend. Men ging dus op zoek naar een andere drager, een minder zware ook… en die vond men in de schors van het papyrusriet. Maar ook dan was er nog geen sprake van het boek, zoals wij dat nu kennen. Nee, de papieren bladen werden na beschrijving aan elkaar genaaid en opgerold. Het lezen van een tekst, betekende het ontrollen van een papyrusrol, een volumen (volvere = rollen). Er werd bijgevolg slechts aan de voorkant geschreven en het aanbrengen van illustraties was helemaal niet evident. En hier staan we voor een verrassende vaststelling: de klassieke oudheid met zijn grote Griekse en Romeinse werken kenden het boek niet… En toch worden hun teksten, of het nu filosofische, juridische of literaire zijn, nog altijd - terecht - als bijzonder grote hoogtepunten beschouwd in de cultuurgeschiedenis.

De rol of het "volumen" (meestal van papyrus) was dé boekvorm van de oudheid; hij werd bewaard in lederen kokers en kon tot 40m. lang worden (gemiddeld 6 tot 10m.). De Byzantijnse en pauselijke kanselarij bleven de boekrol evenwel gebruiken tot diep in de twaalfde eeuw. Papyrus, dat hoofdzakelijk uit Egypte kwam (in de middeleeuwen uit Sicilië), was een goedkope, maar fragiele schrijfstof die in rolvorm na herhaaldelijk gebruik dikwijls uit elkaar viel. Daarom schakelde men ook voor de rol over naar een andere schrijfstof, de bewerkte dierenhuiden of het perkament.

4. De geboorte van het boek

In de late oudheid werden gecanoniseerde geschriften (het Romeins Recht, de grote schrijvers en de Bijbel) op het duurzamere perkament geschreven. Maar meteen deed er zich een heuse revolutie voor: het boek werd geboren… De bewerkte dierenhuiden werden op formaat gesneden; gevouwen bladen perkament werden verenigd tot katernen en met andere katernen samengevoegd tot een codex. Deze codex kon men ter hand nemen, erin bladeren; men kon er gemakkelijk in terug en vooruit bladeren. Bovendien kon men deze bladen langs twee kanten beschrijven, zodat men per blad een voor- en een achterkant, een recto en een verso, kreeg. Het was bovendien heel gemakkelijk om bij de tekst een aangepaste illustratie aan te brengen, zodat woord en beeld elkaar versterkten. We kennen een mooie miniatuur in een Vaticaanse codex waarop Vergilius wordt afgebeeld. Hoewel het om een heus boek uit de vijfde eeuw gaat, kent de miniaturist nog de vroegere situatie en beeldt hij de Romeinse schrijver af met een soort van cilindervormige hoedendoos. Dit was het antieke vervoermiddel voor boeken: een leren doos voor papyrusrollen…(zie afbeelding).

Het perkamenten handschrift was de algemeen gebruikelijke boekvorm in de middeleeuwen. Wél was het boek aanvankelijk zó zeldzaam, zó kostbaar ook, dat het een eerbiedwaardige status verwierf en voor liturgische doeleinden zelfs een sacrale betekenis kreeg. Ik denk hier bijvoorbeeld aan het prachtige bijbelhandschrift op groot formaat, omstreeks 1025 voor de Ottoonse keizer Hendrik III in het scriptorium van Echternach vervaardigd (zie afbeelding).

Dit is niet bepaald het boekje dat je mee naar bed neemt om er, nog even voor het slapengaan, in te grasduinen. Boeken waren het bezit van kloosters en van de maatschappelijke elite, van bijzonder rijke mensen dus. En dat blijft lange tijd zo. Dat kan ook geen verbazing wekken. Het Münchense handschrift van een bekende ridderroman van de Duitse dichter Wolfram von Eschenbach, de Parzival, werd op het einde van de dertiende eeuw overgeschreven en geïllustreerd. De 25.000 verzen vereisten 142 perkamenten bladen van hoge kwaliteit, wat beantwoordt aan een kudde van 24 kalveren of 36 lammeren, toentertijd een heel fortuin.

5. Een eerste verschriftelijkingsgolf

Een enorme toename van de schrijfactiviteit in de samenleving ontstond in de twaalfde eeuw (een cultuurperiode die men tegenwoordig meer en meer aanduidt als "de Renaissance van de twaalfde eeuw"). Dit gebeurde ondermeer vanuit de groeiende behoefte van de overheden om hun handelingen schriftelijk vast te leggen (lekenscriptoria, kanselarijen), vanuit de nood aan sobere gebruikshandschriften in de universiteiten en vanuit de gewoonte om literaire teksten vanuit handschriften voor te dragen. En in deze tijd deed er zich opnieuw een ware revolutie voor in het verschriftelijkingsproces. In de voorgaande periode waren boeken gedoemd om van kaft tot kaft te worden gelezen: titels, hoofdstukaanduidingen, registers en indexen bestonden niet. Onder invloed van de kathedraalscholen en de universiteiten zou men logische strategieën invoeren om teksten beter te structureren en toegankelijker te maken als naslagwerk. Dit gebeurde voor het eerst met betrekking tot het boek der boeken, de Bijbel. De indeling van de bijbelboeken in hoofdstukken en verzen maakte de bijbelconcordantie mogelijk, lijsten met vergelijkbare passages uit het Oude en Nieuwe Testament (bijv. Luc. 6:14-17). Omstreeks 1247 kreeg Hugo van Saint-Cher het lumineuze idee om het terugvinden van bijbelpassages met dit hulpmiddel te vergemakkelijken. Dit bracht een verandering van de aard van de geletterdheid zélf met zich mee. Met dit instrument kon men zoeken en vergelijken; zonder overdrijven is deze techniek te beschouwen als een verre voorvader van de zoekfunctie in de huidige computerprogramma's.

Vrij snel werden deze zoekstrategieën ook toegepast op andere omvangrijke werken, die in "boeken" (hoofdstukken) werden ingedeeld, waarbij naast de logische ook de alfabetische indeling werd gebruikt. Maerlant is in dit opzicht een pionier in de volkstaal. In Der Naturen Bloeme (ca. 1270) structureert hij zijn natuurwetenschappelijke informatie volgens logische categorieën: hij volgt het schema van de scheppingshiërarchie in dalende volgorde, wat meteen een dalende zijnsorde is. Eerst komt de mens als evenbeeld van God, dan de dieren, de planten, de stenen en de metalen. Maar binnen deze structuur rangschikt hij alfabetisch op het Latijnse woord. Bij de viervoeters komt dus eerst de wolf en dan pas de vos omdat in het Latijn "lupus" voor "vulpes" komt (zie afbeelding).

Deze mogelijkheid om gericht te zoeken in langere teksten, was meteen een nieuwe belangrijke stap in ons steeds geperfectioneerder omgaan met teksten in boeken… Het is niet zonder belang op te merken dat ook literaire teksten door deze evolutie werden beïnvloed. De veertiende-eeuwse ridderroman Heinric en Margriete van Limborch werd ook in boeken ingedeeld. De dichter wou op deze manier niet enkel het lange werk overzichtelijker maken, maar speelde allerlei literaire structuurspelletjes en associeerde zijn werk met de prestigieuze Aeneisgeschiedenis van de Romeinse dichter Vergilius, die zijn epos ook in twaalf boeken verdeelde.

6. Het gedrukte boek

Geleidelijk aan zou naast het perkament ook papier worden gebruikt, hoewel dat aanvankelijk niet veel goedkoper was dan de geprepareerde dierenhuiden. Het boek kwam in het bereik van meer mensen, althans van hen die gestudeerd hadden, maar het werd tegelijk minder fraai, soms erg slordig geschreven op perkament dat gaten vertoonde of scheuren die moesten worden dichtgenaaid (zo bijv. de codex-Van Hulthem, ca. 1400, met een massaal aantal Nederlandse teksten - zie afbeeldingen). 

En bovenal: het bleven handschriften, d.w.z. met de hand geschreven boeken… tot stand gekomen via een moeizame afschrijfactiviteit, die veel zweet, vinger- en rugpijn kostte.

Een nieuwe ontwikkeling was nodig om ook hierin verandering te brengen. Tussen 1420 en 1440 kwamen in West-Europa de eerste blokboeken tot stand; per blad werden de prenten en de tekst in één houten blok uitgesneden. Vaak echter werd enkel de prent gedrukt en werd de tekst er achteraf bijgeschreven. Dat gebeurde bijv. in het blokboek Excercitium super Pater Noster, een werk van Hendrik Utenbogaerde (klooster van Groenendaal), de oudste Belgische druk van omstreeks 1430.

Op verschillende plaatsen werden in West-Europa pogingen ondernomen om te drukken met losse letters. Het eerste aanwijsbare resultaat is een astronomische kalender van 1447, waarschijnlijk in Mainz gedrukt (door Gutenberg?). In 1455 kwam het eerste grote drukwerk tot stand, de zogenaamde 42-regelige bijbel van Gutenberg. En dan is het boek zoals wij dat kennen niet ver meer weg… Dirk Martens introduceerde de boekdrukkunst in de Nederlanden, maar drukte uitsluitend Latijn, Grieks of Hebreeuws. De eerste Nederlandstalige boeken werden merkwaardig genoeg gedrukt door mensen die uit het Noorden kwamen: Mathias van der Goes, Johannes Veldener en vooral Gheraert Leeu, die van Gouda naar Antwerpen kwam en ertoe bijdroeg om in de zestiende eeuw van de Scheldestad het boekencentrum van Europa te maken. Boeken kwamen thans in het bereik van iedereen die kon lezen, maar het zou nog een hele tijd duren vooraleer dit inderdaad ook iedereen was.

7. Een hoopvol besluit

Een zelfs schematisch overzicht van de boekgeschiedenis leert ons dat het boek zich steeds aan nieuwe uitdagingen heeft aangepast. Er is geen enkele reden om de huidige ontwikkelingen pessimistisch in te schatten. Ook indien het boek een digitale toekomst tegemoet gaat, zal het niet aan betekenis inboeten. De suggestieve kracht van het woord is immers door geen enkele andere communicatiestrategie vervangbaar. En dat kan ons in het begin van een nieuw millennium erg hoopvol stemmen.

Terug naar Inleiding: het middeleeuwse boek

Printvriendelijke versie

 

© 2006 - 2007 K.U. Brussel